Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT9298

Datum uitspraak2005-04-15
Datum gepubliceerd2005-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002442-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De veroordeelde is bij arrest van 15 april 2005 van dit hof (parketnummer 20.002442.04) terzake van onder meer het meermalen telkens opzettelijk verkopen en/of verstrekken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine veroordeeld. Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en had en dat dit voordeel moet worden geschat op netto EUR 1.250,--.


Uitspraak

Parketnummer: 20-002443-04 OWV Uitspraak dd.: 15 april 2005 TEGENSPRAAK ONTNEMINGSZAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 december 2003 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-005122-03 tegen: [VERDACHTE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1966, wonende te [adres] [woonplaats], [adres], hierna te noemen: veroordeelde. Hoger beroep De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 april 2005 alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de eerste rechter zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis kan verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Vordering De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van EUR 1.250,00 Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan in het geval van aanvulling van het arrest vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering; in dat geval wordt deze aanvulling aan het arrest gehecht. Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel De veroordeelde is bij arrest van 15 april 2005 van dit hof (parketnummer 20.002442.04) terzake van onder meer het in de periode van 1 februari 2002 tot en met 21 februari 2003 in de gemeente Beek, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen telkens opzettelijk verkopen en/of verstrekken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, veroordeeld tot straf. Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en had en dat dit voordeel moet worden geschat op netto EUR 1.250,--. Het hof hanteert hierbij de volgende uitgangspunten. - verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij XTC-pillen inkocht voor EUR 2,50 per stuk; - voorts heeft hij verklaard dat hij de pillen verkocht voor EUR 5,00 per stuk; - gedurende de bewezenverklaarde periode heeft verdachte naar eigen zeggen 500 pillen verkocht en tevens heeft hij verklaard dat hij daarmee een winst heeft gemaakt van 500 x EUR 2,50. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel: 500 XTC-pillen x verkoopprijs ad EUR 5,00 minus inkoopprijs ad EUR 2,50 = winst ad EUR 1.250,00. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft veroordeelde nog aangevoerd dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening moet worden gehouden met de door hem gedane investeringen, zijnde een bedrag van EUR 900,00 terzake de inkoop van de XTC-pillen ten behoeve van zijn handelsvoorraad die in beslag is genomen. Naar het oordeel van het hof komt deze investering echter niet voor aftrek in aanmerking, nu het risico van zo’n besteding voor rekening van veroordeelde komt en het geen (investerings)kosten zijn die zijn gemaakt voor het verkrijgen van de pillen die door verkoop hebben geleid tot het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals dat hiervoor is overwogen. De veroordeelde heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan enige betalingsverplichting te voldoen. Het hof is evenwel, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht BESLISSING Het hof: Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro). Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro). Aldus gewezen door mr Harmsen, voorzitter, mrs Van de Loo en De Lange, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Van der Velden, griffier, en op 15 april 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.